De cursiefgedrukte tekst is de vertaling van de tekst zoals deze op de website van de Via Alpina staat. De foto’s met onderschriften zijn echter mijn keuze.
Verklaring van de tekens*) bij de zwaarte van de etappe:
I Wandelweg (breed zonder open stukken)
II Bergweg (deels smal en onbeschermd)
III Alpiene weg (met kabels gezekerd of bijzonder onbeschermd liggend, grof mengsel van sneeuw en ijs, zeer grof bergpuin)
*) In de website van de Via Alpina zijn de tekens één, twee of drie “bergschoenen” – deze zijn hier vervangen door Romeinse cijfers.
Etappe B1: Muggia (Trieste)–Rifugio Premuda
zwaarte: II wandeltijd: 4h00 afstand: 8,5 km hoogteverschil: ↑ 99m ↓ 28m
De Route start op de Piazza Marconi in Muggia, gaat dan bergop door het dorp Santa Barbara; zij gaat dan op deze eerste etappe in de richting van Rabuiese en het bos van Vignano en vervolgens bergop door het dal van de Rio Ospo. Opnieuw stijgend loopt zij naar Caresana en San Dorligo della Valle om bij de Premada Hut aan te komen.

nl.wikipedia.org/wiki
Uitgebreide beschrijving van de route
De Route van de Via Alpina begint bij het Burcht van Muggia; de wegmarkering van de Club Alpino Italiano (C.A.I.) is rood-wit-rood. Men loopt daarbij over de oude wegen waarlangs vroeger de bewoners van de karstgebieden hun eenvoudige handelswaar naar de markten in de stad vervoerden. Nadat men de plaats San Dorligo della Valle aan de einde van het Rosandradal doorgelopen is, volgt men eerst de loop van het Romeinse aquaduct dat Tergeste (Triëst) van water voorzag, en daarna de “Zoutweg” (de “Via del Sale”). Langs de zoutpannen bij Muggia bereikt men de karsthoogvlakte en het binnenland van Istrië. Men loopt door het mooie Rosandradal, dat schouwtoneel is geweest van de grote prestaties van de beroemdste alpinisten uit de Julische Alpen, zoals Comici(1) en Cozzolino(2), en bereikt uiteindelijk de Premuda Hut die het gehele jaar open is en met haar 68 meter boven “NAP” de laagstgelegen berghut van de C.A.I. is. In de buurt van de hut rijzen de vele prachtige bergwanden van kalksteen op, waar ook een van de meest gerenommeerde bergbeklimmersopleidingen actief is (Weg 13/1).
(Vittorio Aglialoro)
Natuurlijk en cultureel erfgoed
Vanuit Triëst bereikt men met het openbaar vervoer het vriendelijke Julische stadje Muggia, waar men al illyrische(3) elementen kan ontdekken, net als de overvloed van de Slavische cultuurelementen die a.h.w. uit de Karst “opwellen” en die sinds mensenheugenis met de elementen uit iedere overheersing zijn vervlochten: eerst vanuit Venetië en daarna door de meer dan vier eeuwen durende heerschappij van de Habsburgers. De Route van de Via Alpina begint dus hier, op het mooie Raadhuisplein met de kenmerkende façade van de Domkerk, leidt dan omhoog naar de Citadel en naar het romaanse bouwwerk waarop diens restanten een bedevaartkerk voor de Madonna, de beschermheilige van de zeevarenden, is opgericht. Langs de route kan men talrijke sporen van menselijke activiteit vinden, op de weg van de steengroeven van Arenaria tot aan de zoutpannen, door de natuuroases van de Noghere meren en van de Rio Ospo rivier en dan verder omhoog over de hellingen van de karstheuvels die boven het plaatsje San Dorligo della Valle / Dolina uit torenen en het prachtige Rosandra dal omgeven.
(Vittorio Aglialoro / Alessandro Pennazzato)
Nadere informatie over deze etappe:
(1) Emilio Comici (* Triëst 1901 ‒ † Selva 1940) was een Italiaans bergbeklimmer. Zie verder Wikipedia.
(2) Vincenzo (“Enzo”) Cozzolino, (* Triëst 1948 – † Torre di Babele 1972), was een van de beroemdste Italiaanse bergbeklimmers. Zie verder Wikipedia en summitpost.org.
3) Het gebied Illyrië besloeg de gehele Adriatische kuststrook van het vroegere Joegoslavië en het huidige Albanië. Zie verder Wikipedia.
Etappe R1 van de Rode Route begint ook in Muggia.
Lees a.u.b. de blogs over Triëst en omgeving van 7 mei 2018, 10 mei 2018, 27 april 2019, 28 april 2019 en 1 mei 2019, en ook de blogs over Muggia, de omgeving en deze etappe van 8 mei 2018 en 11 mei 2018.
Etappe B2: Rifugio Premuda–Villa Opicina (Sella di Opicina)/Opčine
zwaarte: I wandeltijd: 3h40 afstand: 13 km hoogteverschil: ↑ 275m ↓ 74m
Vanaf de Premuda Hut volgt men het Rosandra dal en klimt weer omhoog naar de M. Stena. Men passeert de botanische oase van het bos van Bazzoni en loopt langs de golfclub van Padriciano. Bij de M. Spaccato komt men op de nationale autoweg SS. 202 en gaat omhoog tot aan de haarspeldbocht van de M. Calvo, het begin van een rij van uitkijktorens. Vanaf de Alice toren gaat men zonder hoogteverschil tot aan de Obelisk in Villa Opicina.

de.wikipedia.org/wiki
Uitgebreide beschrijving van de route
De Route loopt door het gehele Rosandra dal, langs de Rosandra beek. Langs een mooie waterval bereikt men Battazzo. Hier steekt men een niet meer in gebruik zijnde spoorlijn over (vanaf hier buigt de Rode Route van de Via Alpina – die tot dusver samenviel met de Gele Route – naar de Sloveense grens af). De weg loopt nu omhoog tot op de Karsthoogvlakte (Weg nr. 48) en voert naar de plaats San Lorenzo (op 337 meter), van waaruit men een prachtig uitzicht heeft op het Rosandra dal. Men gaat verder door een dun bos langs een steengroeve en over de Karstvlakte (Weg 49-1) tot aan de nationale weg SS 14 die men in de richting van de golfbaan van Padriciano oversteekt en op de weg voortgaat tot aan de Monte Spaccato (405 meter). Vlak daarna – de weg daalt licht ‒ loopt men onder de SS 202 door om bij de scherpe bocht van de Monte Calvo (454 meter), waar ook de bekende “vedette” (de uitkijktorens) beginnen, de Weg nr. 1 in te slaan. De uitkijktoren Alice biedt een indrukwekkend zicht op de Bocht van Muggia en de scheepswerven. Aan de rechterhand strekt zich de stad Triest uit. Na het plaatsje Borgo Conconello voert de weg langs enige zendmasten voor radio- en TV. Langzaam dalend neemt men een karrenspoor die naar de grote bocht van de Obelisk leidt (187 meter). Bij het gelijknamige kampeerterrein komt men bij de SS 58 naar Triëst, Opicina en Fernetti, de grensovergang met Slovenië. Van en naar Triëst gaat een karakteristieke tram met tandradondersteuning(1) die de stad met de hoogvlakte verbindt.
(Regione Friuli Venezia Giulia)
Natuurlijk en cultureel erfgoed
De Rosandra beek stroomt door het gelijknamige dal en stort als waterval van 40 meter hoog in de dalbodem. Het dal bestrijkt zo’n 450 hectare en slingert tussen puinvelden, rotsen, recht naar beneden vallende rotswanden en een aanzienlijk aantal van kleine grotten, onderdelen die een fascinerende en tegelijkertijd authentieke woeste sfeer creëren. Het dal staat bekend als oefenterrein van de beroemdste bergbeklimmers van de Julianische Alpen; de gerenommeerde klimschool “E. Comici” is hier gevestigd. In dit gebied komen op grote schaal zowel typische Alpenplanten als duidelijk mediterrane vegetatie voor. Duidelijk te herkennen is het laagblijvende karstbos, de Oostenrijkse den(2) en op de vlakte de mos- of Turkse eiken(3). Onder de vele dieren die in deze zone voorkomen, hebben de torenvalk, de oehoe, de rotskruiper(4) en de kwartel hier hun biotoop gevonden. Er bestaat een interessante vervlechting tussen de mensen in deze grensregio, die uit de Slavische taal, de invloeden op de cultuur en architectuur en niet in de laatste plaats op culinair vlak blijkt.
(Regione Friuli Venezia Giulia)
Andere langeafstandswandeling en varianten
Er zijn aansluitingen met de Rode Route van de Via Alpina die vanaf de Premuda Hut door het Rosandra dal loopt en met de Weg nr. 17 naar Draga S. Elia en Pese/Pesek (Slovenië) (Etappe R2 van de Rode Route).
Nadere informatie over deze etappe:
(1) “Il Tram de Opicina” is een tram in Triëst. Bijzonder aan deze lijn is dat het een combinatie is van een gewone tram en een kabeltrein. De lijn loopt van Piazza Oberdan in Triëst naar Villa Opicina, is 5,175 km lang en overwint een hoogteverschil van 326 meter. De lijn is sinds een ongeluk in augustus 2015 niet meer actief. Zie verder Wikipedia.
(2) De Oostenrijkse den (Pinus nigra subsp. nigra) is een boom uit de dennenfamilie. De conifeer komt van nature voor in Oostenrijk, Midden-Italië, de Balkan en Anatolië. Zie verder Wikipedia.
(3) De mos- of Turkse eik (Quercus cerris) is een boom uit de napjesdragersfamilie (Fagaceae). De plant komt van nature voor in Zuidwest-Azië en het zuiden en midden van Europa. Kenmerkend is de ruwe “beharing” van de napjes. Zie verder Wikipedia.
(4) De rotskruiper (Tichodroma muraria) komt voor in berggebieden tussen de 1.000 en 5.000 meter boven de zeespiegel in Midden- en Zuid-Europa en een brede strook diep in Azië. De vogel is 15,5 tot 17 cm lang. Hij is overwegend grijs met zwart en verder makkelijk te herkennen aan de lange donkere snavel en de ronde, roodachtige vleugels met witte vleugelvlekken. De rotskruiper broedt in diepe rotsrichels met spleten. Hij klimt ook vaak met karakteristieke bewegingen langs bergwanden. In de winter daalt hij af naar lagere gebieden en heeft daar een voorkeur voor grote gebouwen. Zie verder Wikipedia.
Het beginpunt van deze Etappe is ook het beginpunt van Etappe R2 van de Rode Route.
Lees a.u.b. het blog over deze etappe van 12 mei 2018.
Etappe B3: Villa Opicina (Sella di Opicina)/Opčine–Sistiana/Sesljan
zwaarte: II wandeltijd: 6h40 afstand: 22,5 km hoogteverschil: ↑ 8m ↓ 204m
Vanaf de Obelisk leidt de “Cobolli weg” tot aan het oude plaatsje Prosecco en kruist de Weg nr. 9 die naar het Kasteel Miramare gaat. In de richting van Santa Croce del Carso komt men langs de toren van Liburnia en volgt de “Sentiero della salvia” (de Salieweg) tot aan de uitkijktoren Tiziana Weiss. Men volgt de nationale weg SS. 14 (Friuli-Venezia-Giulia) verder naar Sistiana.

nl.wikipedia.org/wiki
Uitgebreide beschrijving van de route
Vanaf de Obelisk verloopt de weg eerst bergafwaarts om vervolgens aan hoogte te winnen; men volgt de “Strada Napoleonica”, de weg die onderlangs de “Tempel van Mariano di Monte Grisa”(1) loopt. Vanaf dit “balkon” dwaalt de blik over de gehele stad en de Golf van Triëst. Op heldere dagen kan men de Alpen tot aan de Monte Grappa(2) zien. Men bereikt nu het plaatje Prosecco (249 m), vanaf waar men een omweg (van ± 5 km) kan maken naar de Grotta Gigante, waar geodetische pendels zijn opgehangen om de aardgetijden te meten(3). Dit is de grootste voor toeristen toegankelijk gemaakte grot ter wereld, het grootste voorbeeld van hoe het landschap in dit karstgebied is gevormd, waarvan ook kleinere formaties getuigen. Vanaf Prosecco gaat men over de Weg 6/1 naar de plaats S. Croce el Carso (207 m) van waaruit men een fraai uitzicht heeft over de in de diepte liggende kust en het kasteeltje Miramare, waarvan het lichtkleurige marmer duidelijk afsteekt tegen het blauw van de zee. Het slot was een toevluchtoord van Maximilan van Habsburg, de latere koning van Mexico. Een kleine omweg leidt naar de uitzichttoren Lataper (Weg 7) en naar de Toren van Liburnia. De eigenlijke route gaat ver beneden over het “Saliepad”(4) naar Aurisina (144m), waar een steengroeve uit de Romeinse tijd is met waardevol marmer, verder naar het uitkijkpunt Tiziana Weiss en dan naar beneden naar de SS14 van de “Venezia Giulia”. De Wegen 6, 7 en 23 lopen over de “karstrug” steil boven de Adriatische Zee en maken het de wandelaar mogelijk om de gehele Golf van Trieste te overzien vanaf de Bocht van Capo d’Istria en de Punta Salvore tot aan Monfalcone, de Isonzo Delta en de lagunes van Grado en Marano. Aan de rechter kant kan men de laatste uitlopers van de Julische en de Karnische Alpen zien, en in het westen de uitlopers van de Belluneser Dolomieten, die zich boven de Vlakte van Venetië, van Treviso en de plaats Vittorio Veneto verheffen. De etappe eindigt in Sistiana, in de gemeente Duino-Aurisiana.
(Regione Friuli Venezia Giulia)
Natuurlijk en cultureel erfgoed
Deze etappe loopt over het “balkon van de karst”. Vanaf Prosecco/Prose kan men met een omweg (± 5 km ) de “Grotta Gigante” bereiken, waar men de grootste voor bezoekers toegankelijke grot in de wereld bezichtigen kan, waarin zich geodetische pendels voor het meten van getijden bevinden(3). Verder verloopt de weg boven het Kasteel Miramare langs met zijn heerlijke park en uitzicht op het Zeereservaat Miramare (dat men zeker moet bezoeken). Het Kasteel werd gebouwd door de aartshertog Maximilian van Oostenrijk, de broer van Keizer Franz Josef. Ontworpen door de architect C. Junker werd in het jaar 1856 begonnen met de bouw van het schitterende complex, en pas in het jaar 1870, na de dood van de aartshertog in Mexico (1867) voltooid. Voor de bouw werd het witte gesteente uit Istrië gebruikt. Na bewoning door verschillende eigenaren werd het kasteel in 1955 eigendom van de Italiaanse Staat, die het in een museum omvormde en het complex voor het publiek openstelde. In enkele vertrekken van het kasteel overheerst het thema Zee: zo lijken de slaapkamer en de werkkamer op scheepscabines. Vele schilderijen geven de gebeurtenissen van Miramare en het leven van de Aartshertog weer. Het park dat zich over 22 hectares uitstrekt, is vormgegeven door talrijke gespecialiseerde tuinarchitecten. De grond werd uit de Steiermark en Karintië gehaald, terwijl de planten uit alle delen van de wereld stammen: dennenbomen uit Spanje en de Himalaya, cipressen uit Amerika en ceders uit Libanon. Het park is versierd met Griekse en Romeinse beelden. In het “Castelletto” is het kantoor van het door het WWF beheerde Zeereservaat Miramare gevestigd, dat onderdak geeft aan een maritiem onderzoekslaboratorium. Aurisina/Nebrezina was al in oude tijden over de gehele wereld bekend vanwege de beroemde Romeinse marmergroeve. De “Brecciato di Aurisina” en de “Aurisina fiorita” werden gebruikt voor talrijke gebouwen in Wenen, Parijs, Boedapest, Praag evenals in Amerika en in Egypte.
(Regione Friuli Venezia Giulia)
Nadere informatie over deze etappe:
(1) De bedevaartkerk Monte Grisa (in het Italiaans: Santuario Nazionale a Maria Madre e Regina) staat op de Monte Grisa (330 m), ± 8 km noordnoordwestelijk van Triëst. In het voorjaar van 1945 legde de bisschop van Triëst een eed af, dat hij een kerk zou bouwen als Triëst in de oorlog niet verwoest zou worden. Nadat Triëst inderdaad grotendeels gespaard werd, gaf Paus Johannes XXIII toestemming om een kerk ter ere van Maria te bouwen. In 1959 startte de bouw; in 1966 werd de kerk ingewijd. De kerk is een voorbeeld van de bouwstijl “Brutalisme”, geïnspireerd door de Zwitserse architect Le Corbusier – de term “Brutalisme” is afgeleid van het ruwe beton, “béton brut”.
(2) De Monte Grappa is een 1775 meter hoge berg in de Italiaanse regio Veneto. Gedurende de Eerste Wereldoorlog is er hevig rondom de Monte Grappa gevochten en vielen er duizenden slachtoffers. In de jaren dertig heeft men hiervoor een enorm monument en ossuarium op de top gebouwd: er rusten meer dan 22.000 Italiaanse en Oostenrijkse soldaten.
(3) De twee geodetische pendels in de Grotta Gigante zijn horizontale pendels, die onafhankelijk van elkaar zijn opgehangen in de grot. De ene kan van oost naar west en de andere van noord naar zuid bewegen. De pendels meten de inclinatie tegenover de loodlijn, de draaiing en de verschuiving van de rotsmassa. Zij hebben sinds 1959 vier van de vijf zwaarste aardbevingen op aarde geregistreerd, waaronder die in Japan van 2011. Zie verder Wikipedia (Duits en Engels).
(4) Het “Saliepad” (“Sentiero della Salvia”) is vernoemd naar de geurende salie die er groeit. Het wordt ook wel het Tiziana Weiss pad genoemd: zij was een bergbeklimster uit Triëst die in 1978 op 26-jarige leeftijd verongelukte in de Himalaya.
Zie over deze etappe ook de blogs van 13 mei 2018, 15 mei 2018 en 30 april 2019.
Etappe B4: Sistiana /Sesljan–Gorizia
zwaarte: I wandeltijd: 7h10 afstand: 33,7 km hoogteverschil: ↑ 224m ↓ 308m
Vanuit Sistiana gaat men naar Duino, loopt het dorp Dan Giovanni in Tuba door en klimt dan omhoog naar Medeazza. Vanaf Jamiano gaat de tocht verder naar Doberdò del Lago. Men klimt naar San Marino del Carso en daalt dan weer af naar Gabria. Men kan daar een bus naar Gorizia (Görz) nemen.

de.wikipedia.org/wiki
Uitgebreide beschrijving van de route
Vanaf Sistiana gaat de tocht over de romantische Rilke-Weg, hoog langs de berghellingen, waarin de slechtvalk(1) zijn nest heeft. De weg is vernoemd naar de Boheemse dichter Rainer Maria Rilke(2) die als gast van Princes Marie von Thurn und Taxis-Hohenlohe op het Kasteel Duino verbleef. In het kasteel is tegenwoordig een internationale school gevestigd: het “Collegio del Mondo Unito dell’Adriatico”(3). Weg nr. 14/1 leidt door het plaatsje Duino over het karstplateau, loopt over de restanten van een geplaveide Romeinse straatweg en bereikt de plaats San Giovanni in Tuba, waar de ondergrondse karstrivier, de Timavo, in zee uitmondt. Vanaf hier stijgt de karstrug omhoog tot aan Medeazza (176 m). Van hieruit gaat men in westelijke richting en bereikt het plaatsje Jamiano, een buurtschap van de gemeente Doberdò del Lago. In dit gebied zijn er talrijke karstverschijnselen zoals bijvoorbeeld het Meer van Doberdò(4), dat zich bij sterke neerslag in die dagen volledig met water uit de karstbronnen vult, dat daarna even zo snel weer afvloeit en door een ondergrondse waterloop naar de Golf van Panzano stroomt. Onderweg komt men langs de overblijfselen van talrijke pre-romaanse burchten, die in het tijdperk van het Roomse Patriarchaat Aquileja ter beveiliging van de doorgaande handelsroute naar Noricum tot vestingen waren verbouwd(5). De weg loopt nu over de typische karstvlakte met haar talrijke zinkgaten, waarin een krachtig druivensoort wordt verbouwd, waarvan men de Terranowijn maakt, die net zo krachtig is als de grond waarop hij groeit. Deze streek was tijdens de Eerste Wereldoorlog het toneel van verbeten en bloedige gevechten. Tussen de kenmerkende vegetatie van eiken en pluimessen(6) treft men nog steeds de overblijfselen van deze gruwelijke catastrofe, die de wandelaar op weg naar San Marino del Carso (168 m) en naar de heuvels met vestingwerken van de gewijde zone van de Monte San Michele begeleiden(7). Vanaf deze plaats daalt men weer af naar de vlakte. Vanaf San Martino gaat de weg door het buurtschap San Michele del Carso en bergaf naar Gabria. Bij de nationale weg SS 55 aangekomen neemt men de bus naar Gorizia (Görz). Gorizia is een multiculturele stad: op het oude Stadsgymnasium was de officiële taal Duits, dat naast het Italiaans, het Sloveens en het Friulisch bestond; de studenten plachten echter met elkaar in het Grieks of het Latijn te praten. Talrijke bekende persoonlijkheden, zoals Ascoli(8), Pacassi(9), Morassi(10), Michelstaedter(11), Fabiani(12), leefden in deze regio van de grote tegenstellingen.
Een variant met een verbinding met de Rode Route: in het oosten maakt de loop van het Vipacco dal (Vipava) het mogelijk om de route te verleggen naar Postojna, waardoor een verbinding naar de Rode Route ontstaat, die op Sloveens grondgebied loopt.
(Regione Friuli Venezia Giulia)
Natuurlijk en cultureel erfgoed
Bij Sistiana verheffen zich de beide kastelen van Duino: het oude en het nieuwe Kasteel. Het oude kasteel dateert uit de 11 eeuw en was onderdeel van het Patriarchaat van Aquileja(5). Vervolgens kwam het in de 14e eeuw in bezit van Oostenrijkse hertogen en uiteindelijk van de vorsten van Duino, die het aan de Freiherren von Waldsee verkochten. Bij aanvallen van de Turken in de 15e eeuw werd het kasteel volledig verwoest. Na de wederopbouw van het nieuwe kasteel in de tweede helft van de 15 eeuw kwam het weer in bezit van het Huis Habsburg; Keizer Maximilian I schonk het kasteel in 1508 aan Giovanni Hofer. Door het huwelijk van Lodovica Hofer met Raimondo VI della Torre (Thurn) aan het einde van de 19e eeuw kwam het complex in bezit van de vorsten “di Torre e Tasso” (Thurn und Taxis), van wie de nazaten nu nog in het hoofdgebouw wonen. De Via Alpina volgt de romantische Rilke-Weg, die aan de beroemde Boheemse dichter Rainer Maria Rilke(1) is opgedragen, die, in het nieuwe kasteel, de gast van Princes Marie von Thurn und Taxis-Hohenlohe was en die bij dit verblijf de bekende “Duino Elegieën”(13) schreef. Tegenwoordig is in het kasteel de school “Collegio del Mondo Unito dell’Adriatico”(3) gevestigd. De Via Alpina loopt nu een paar kilometer in de richting van Monfalcone en bereikt de monding van de Timavo, een klassieke karstrivier. Wetenschappers onderzoeken nog altijd hoe de bedding van deze ondergrondse rivier exact verloopt. De Timavo ontspringt in Slovenië, waar hij bij Skočjan (San Canzian del Carso) onder de grond verdwijnt, ondergronds naar Italië stroomt en bij San Giovanni di Duino in de Golf van Triëst uitmondt. De monding bevindt zich in een liefelijke omgeving bij de oude basiliek van de Heilige Giovanni in Tuba, die omringd wordt door prachtige bomen. De kerk verrijst op de plek van een voormalig Romeins heiligdom uit de 5e tot 6e eeuw. Vlakbij is een grot waarin men de kleine tempel van de God Mitra(14) kan bezoeken die in 1965 is ontdekt.
(Regione Friuli Venezia Giulia)
Nadere informatie over deze etappe:
(1) De slechtvalk (Falco peregrinus) behoort tot de grootste valken, met een gemiddelde grootte van 43 cm. Hij heeft een lichte onderkant met dwarsbanden en een donkergrijze rug. Er is een brede, zwarte baardstreep. De donkere baardstreep (typisch voor alle valkachtigen) is duidelijk zichtbaar. De poten zijn geel, de snavel blauw-zwart en reeds vanaf de snavelbasis gekromd. De jonge dieren zijn voor ze de kleuren van de volwassen vogels aannemen bruin. Verschillende lichte variaties kunnen optreden bij de 19 verschillende ondersoorten. Zoals bij de meeste roofvogels is het vrouwtje aanmerkelijk groter en zwaarder dan het mannetje, dit kan oplopen tot 30%. De slechtvalk is de snelst vliegende vogel met een snelheid van 349 km/u in een duikvlucht van 45°. Hiermee is de slechtvalk ook het snelste dier ter wereld.
(2) De uit Bohemen stammende dichter Rainer Maria Rilke (* 4 december 1875 te Praag – † 29 december 1926 te Montreux) was een van de belangrijkste lyrische dichters in de Duitse taal. Daarnaast schreef hij verhalen, een roman, opstellen over kunst en cultuur en ook talrijke vertalingen, onder andere uit het Frans, van literaire werken en lyriek. Zijn omvangrijke briefwisseling vormt een belangrijk deel van zijn literaire nalatenschap.
(3) Het “Collegio del Mondo Unito dell’Adriatico” (United World College of the Adriatic‒ UWCAd) is het zesde van 16 United World Colleges. De School in het Noord-Italiaanse kustdorp Duine bij Triëst werd in 1982 door de Provincie Friaul-Guilia-Veneto opgericht met ondersteuning van de Italiaanse regering. 190 scholieren uit ongeveer 90 verschillende landen volgen er een tweejarige opleiding die wordt afgesloten met het International Baccalaureate Diploma, dat een internationaal erkend universitair toegangsbewijs is.
(4) De waterstand in het Meer van Doberdò fluctueert naar neerslaghoeveelheid en ondergrondse aanvoer rond de 2 à 3 meter, bij hoogwater ook rond de 5 à 6 meter. Vroeger stond de waterstand in het meer in de herfst en het voorjaar wekenlang nogal hoog. Sinds de Eerste Wereldoorlog is het ritme van het vollopen en weer leeglopen van het meer duidelijk veranderd. Dit zou kunnen worden teruggevoerd op de door het opblazen en het artillerievuur in de Eerste Wereldoorlog veroorzaakte trillingen, die wellicht tot scheuren in de rotsbodem van het meer hebben geleid. Een vergelijkbare uitwerking zouden de luchtbombardementen op de nabijgelegen scheepswerf van Monfalcone tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben gehad.
(5) Het patriarchaat Aquileja was een prinsaartsbisdom in Italië. Het bisdom Aquileja bestond zeker al in 314. Het strekte zich toen uit over Venetië, Istrië, West-Illyrië, Noricum en Raetia secunda. Na de stichting van het aartsbisdom Salzburg in 798 was het missiegebied naar het noorden toe beperkt. Om geschillen te vermijden wees Karel de Grote in 812 de rivier de Drau aan als grens tussen beide kerkprovincies.
(6) De pluim-es (Fraxinus ornus), bloem-es of manna-es is een boom uit de olijffamilie (Oleaceae). De plant komt van nature voor in Zuid-, Zuidoost- en Midden-Europa. De boom groeit in droge, rotsachtige streken in bossen en kreupelhout en kan tot 20 m hoog worden. De takken zijn bochtig en olijfgroen. De schors is bijzonder glad en heeft een grijze kleur. In Italië wordt de pluimes gekweekt voor commerciële doeleinden. De takken leveren een suikerachtig sap dat als medicijn wordt gebruikt. Dit wordt “manna” genoemd.
(7) Op de Monte San Michele is een openluchtmuseum gevestigd waar vele aspecten van oorlogsvoering in het Karstgebied tijdens de Eerste Wereldoorlog worden getoond.
(8) Graziadio Isaia Ascoli (*16 juli 1829 in Görz (A, tegenwoordig Gorizia, I) ‒ † 21 januari 1907 in Milaan) was een Italiaanse filoloog. Ascoli is geboren een rijke Joodse familie en opgegroeid in de meertalige omgeving van de stad. Op jonge leeftijd wijdde hij zich als autodidact aan de studie van talen, in het bijzonder aan vergelijkende filologie. Op zestienjarige leeftijd maakte hij indruk in de filologische kringen door een vergelijkende studie van de Friulisch dialect en het Wallachisch (gesproken door de Vlachen, de zgn. Balkanroemenen). Dit was een meesterwerk, gezien het feit dat het onderwerp nooit eerder is behandeld en dat de jongen geen hulp kreeg van een leraar. Sindsdien heeft Ascoli zich beziggehouden met de studie van filologie in Italië. In 1854 richtte hij het eerste taalkundige tijdschrift in Italië op onder de titel Studi Orientali e linguistici. Door het succes van dit tijdschrift mocht hij les gaan geven in de Accademia scientifico-letteraria van Milaan. Alle filologen die belangrijk waren in Italië zijn ooit leerlingen van Ascoli geweest. Hij was een van de pioniers die de studie van taal een strenge wetenschappelijk karakter heeft gegeven. Hij heeft een stempel op bijna elke tak van taalkunde achtergelaten en is de auteur van veel ontdekkingen in de fonologie. Ascoli heeft ook een studie gewijd aan het Reto-Romaans. In het door hem opgerichte en tot 1901 geleide tijdschrift “Archivio glottologico italiano”, met voornamelijk thema’s inzake (kennis van) dialecten, publiceerde hij zijn “Saggi ladini“, een beschrijving van alle Reto-Romaanse dialecten van Graubünden tot aan Friaul, waarin ook de eigenaardigheden van de met de Reto-Romaanse taalfamilie verwante “alpine Lombardische” dialecten van Italiaanssprekend Zwitserland voor het eerst wetenschappelijk werden behandeld.
(9) Nicolò Pacassi (* 5 maart 1716 in Wiener Neustadt ‒ † 11 november 1790 in Wenen; ook wel Paccassi genoemd) was een Oostenrijks-Italiaanse architect uit de tijd van de barok en het vroege classisisme. In 1753 volgde Pacassi Jean Nicolas Jadot de Ville-Issey op als hoofd van de gebouwendienst aan het Keizerhof. Alle belangrijke bouwprojecten hebben met het keizerlijke hof te maken, zoals de verbouwing van het Schloss Schönbrunn en het ontwerp van de Redoutensaaltrakt van de Weense Hofburg als ook de nieuwbouw van de Prager Burg en het deels verbouwen ervan in barokstijl. Naast zijn activiteiten als architect was hij sinds 1756 ook hoogleraar aan de Accademia di San Luca in Rome. In zijn jeugd verhuisde familie Pacassi naar Gorizia, waar Pacassi zijn eerste opleiding tot architect gevolgd zou unnen hebben. In Gorizia heeft hij rond 1740 het Palazzo Attems-Santa Croce en rond 1745 het Palazzo Attems-Petzenstein gebouwd. Zie verder ook Deutsche Biographie (in het Duits).
(10) Carlo Michelstaedter (* 3 juni 1887 te Gorizia – † 17 oktober 1910 aldaar) was een Italiaans schrijver, dichter, kunstschilder, tekenaar en filosoof en stamde uit een Duits-Joodse familie. Hij interesseerde zich al vroeg voor literatuur (Tolstoi en Ibsen) en filosofie (Schopenhauer en Nietzsche). Hij begon in 1905 een wiskundestudie in Wenen, maar stapte over op wijsbegeerte in Florence. In zijn dissertatie gaf hij uiting aan de gedachte dat het leven slechts begrepen kan worden in functie van de dood. Zelfmoord was in zijn visie een zuiver rationalistische daad van wilskracht. Hij nam zich het leven op 17 oktober 1910 na een ruzie met zijn ouders.
(11) Max Fabiani (* 29 april 1865 in Kobdilj, Slovenië ‒ †18 augustus 1962 in Gorizia) was een drietalige Oostenrijks-Italiaans-Sloveense architect. Hij stamt uit een Oostenrijks-Italiaans-Sloveense familie van notabelen. Na zijn middelbare school in Laibach (Ljubljana) studeerde Max Fabiani van 1883 tot 1889 aan de Technische Hochschule in Wenen. Van 1890 tot 1892 was hij assistent aan de Technische Hochschule in Graz. Hij kreeg voor zijn succesvolle afstuderen een beurs, waardoor hij van 1892 tot 1894 een studiereis door een groot deel van Europa kon maken. In 1902 promoveerde hij als eerste stedenbouwkundige aan de TH Wenen. Hij werkte twee jaar voor het architectenbureau van Otto Wagner. Bovendien was hij van 1896 tot 1917 als zelfstandig architect werkzaam. Hij kreeg al snel opdrachten van betekenis, zoals de uitwerking van het volledige stadsvernieuwingsplan voor de wederopbouw van Ljubljana dat bij een aardbeving in 1895 verwoest was: de structuur van zijn ontwerp is nu nog zichtbaar in de stad. In 1917 werd hij tot gewoon hoogleraar aan de TH Wenen benoemd; hij ging echter na het einde van de oorlog terug naar Kobdilj/Štanjel, waar hij tot 1945 burgemeester was. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog toen Štanjel Joegoslavisch werd, trok hij zich weer terug in het Italiaanse Gorizia terug, waar hij in 1962 op 97-jarige leeftijd overleed. Fabiani geldt als een van de geestelijke vaders van de Moderne Architektur in Wenen, In het interbellum hebben zijn bouwwerken trekken vanuit de Renaissance- en Barokarchitectuur, een interessegebied van Fabiani. Met zijn uitgebreide portfolio van bouwwerken, zijn talrijke publicaties en zijn onderwijsactiviteiten in Wenen heeft hij een stempel gedrukt op een gehele volgende generatie van architecten.
(12) Antonio Morassi (* 10 januari 1893 te Gorizia ‒ † 30 november 1976 te Milaan) was een kunsthistoricus van internationale faam. Hij heeft veel betekend voor de bevordering van de cultuur en het behoud van belangrijke bouwwerken van Gorizia en wijde omgeving.
(13) De Duino Elegieën zijn een verzameling van tien elegieën die Rilke in 1912 begon te schrijven en in 1922 voltooide. De “Duineser Elegien”, zoals de titel in het Duits luidt, gaan over de tegenstrijdigheden van de conditio humana, het menselijke bestaan en de daarmee samenhangende beperkingen en voorwaarden. Het menselijke bestaan wordt volgens Rilke tot probleem vanwege de mogelijkheid om naar zichzelf te kijken en de daaruit volgende onzekerheid, evenals door de onbegrijpelijkheid van vergankelijkheid en dood. In de Duino Elegieën maakt Rilke op poëtische wijze het leven met deze tegenstrijdigheden tot thema. Rilke heeft lang gezocht naar een geschikte plek om deze elegieën te schrijven. Hij was in 1911 – 1912 bij de Gravin Marie von Thurn und Taxis-Hohenlohe op Kasteel Duino te gast. Toen hij bij een wandeling langs de klippen bij een bepaald punt kwam zou hij een stem in de wind gehoord hebben, die hem de woorden “Wer, wenn ich schriee, hörte mich denn aus der Engel Ordnungen?” toeriep. Duidelijk door dit voorval geïnspireerd begon hij zijn Eerste Elegie met deze woorden. Op de plaatsen waar Rilke aan zijn Elegieën schreef (Kasteel Duino, Kasteel Berg en Chateau Muzot) vond hij niet alleen een vaste plek, rust en geborgenheid, maar ook een indrukwekkend landschap.
(14) De godheid Mithra was een Indo-Iraanse god waarvan de verering wellicht teruggaat tot de tweede helft van het 2e millennium v.Chr. Hij gold als belangrijke hemelgod die verbonden werd met licht, het goede en afspraken. Zijn naam betekent vermoedelijk zoiets als “verdrag” of “bemiddelaar”. Zijn naam werd gehelleniseerd tot Mithras. De cultus raakte bekend in Rome. Er ontstond een mysteriecultus die vooral in de eeuwen na Christus populair werd. De cultische rituelen en verschillende vormen van inwijding vonden plaats in grotten of in onderaardse tempels, mithraea. Uiteindelijk raakte dit mithraïsme echter in de verdrukking door het christendom, waarmee het overeenkomsten vertoont.
Lees a.u.b. het blog over (een deel van deze) etappe van 30 april 2019 en over Gorizia en omgeving ook de blogs van 16 mei 2018, 18 mei 2018 en 3 mei 2019.
Etappe B5: Gorizia–Castelmonte/Stara Gora
zwaarte: II wandeltijd: 7h30 afstand: 15,5 km hoogteverschil: ↑ 669m ↓ 201m
Langs de natte gebieden van Preval loopt men door Mossa en Capriva del Friuli en bereikt Cormòns, de stad van de zogenaamde Vredeswijn (“Vino della Pace”). Nadat men het plaatsje Brazzano doorgelopen is, komt men in Albana met zijn karakteristieke kasteel. Door kastanjeboomgaarden en uitgestrekte weiden bereikt men de Abdij van Castelmonte.

commons.wikimedia.org/wiki
Uitgebreide beschrijving van de route
Vanaf Gorizia loopt de weg door het moerasgebied van Preval, waar men talrijke vogelsoorten kan waarnemen. Men komt langs de gemeenten Mossa en Capria del Friuli en bereikt Cormòns (104 m), de Stad van de “Vino della Pace”, de Vredeswijn(1). Cormòns ligt in het beste deel van de Collio(2), een gebied met een grondsoort die geschapen is voor het verbouwen van waardevolle wijnen, zoals de “Friulano”(3) en de “Ribolla gialla”(4). Men loopt naar het buurtschap Brazzano en het kerkje San Giorgio met zijn kenmerkende vierkante toren, en gaat naar beneden, het dal van de Judrio Beek in. Men passeert Vencó, Lonzano, Mernicco en Albana met zijn mooie kasteel(5). De Weg 748 komt aan bij de Abdij van Castelmonte (618 m)(6), gelegen op een fraaie rotspunt ligt, die de vlakte van Cividale del Friuli(7) overheerst. Een omweg over Cividale del Friuli is sterk aan te bevelen om de overblijfselen van het Longobardische Hertogdom(8) te bewonderen, een tijdperk dat door Paolo Diacono(9) in zijn werk “Historia Longobardorum” is vastgelegd.
(Regione Friuli Venezia Giulia)
Natuurlijk en cultureel erfgoed
Deze Etappe komt langs het Mariabedevaartsoord Castelmonte, een oude versterkte abdij. Langs de gehele bergrug van de Julische Vooralpen komt men een interessante boerenarchitectuur tegen, en talrijke kapellen met muren van open metselwerk. Vele wegen lopen over de oude wegen van de bergboeren en de pelgrims door prachtige bossen van beuk en kastanje. De moerassige gebieden bij Preval bieden de interessante mogelijkheid om talrijke vogels waar te nemen, die in de drooggelegde gronden voedsel en bescherming vinden. In Albana liggen de overblijfsels van een burcht. Vanaf hier kan men een omweg naar Cividale del Friule maken. Beïnvloed door de Slavische keuken heeft de eenvoudige en bescheiden eetcultuur in deze streek de inspiratie geleverd voor het verdere ontwikkelen van traditionele gerechten. De voor dit gebied kenmerkende taart is de sinds de Middelleeuwen bekende “Gubana”(10); de verschillende vruchtenbrandewijnen zijn eenvoudigweg verrukkelijk. In culinair opzicht kan men in deze streek gewoonlijk plezierige verrassingen beleven.
(Regione Friuli Venezia Giulia)
Nadere informatie over deze etappe:
(1) Een groep enthousiaste wijnbouwers is in 1983 begonnen met het aanleggen van een wijngaard waar verschillende druivenrassen vanuit de gehele wereld worden aangeplant: de “Wereldwijngaard”, een symbool van menselijke verbroedering en een eerbetoon aan de het multiculturele erfgoed van deze streek. In 1985 kon er voor het eerst geoogst worden – men maakte een wijn die symbolisch in staat is mensen te verenigen, in dezelfde zin als de druivenstokken uit alle continenten zich verenigen, zodat er maar één wijn ontstaat, de “vredeswijn”, de Vino della Pace. Deze boodschap vernieuwt zich ieder jaar weer!
(2) Collio Goriziano (“heuvel”) is een wijngebied, gelegen in de Italiaanse regio Friuli-Venezia Giulia en de Sloveense regio Goriška. Cormòns en Gorizia/Nova Gorica zijn de belangrijkste plaatsen in deze regio. De grens met het naburige DOC Colli Orientali del Friuli wordt gevormd door de Judrio beek. Dit is een historische grens, omdat Collio tot na de Eerste Wereldoorlog bij Oostenrijk hoorde, en de Colli Orientali del Friuli slechts tot 1968. Zowel de druivensoorten als ook de bodemgesteldheid zijn grotendeels gelijk. De kern van het gebied ligt echter in de heuvels rond Cormòns. In het zuiden ligt het Isontino met het wijngebied Friuli Isonzo.
(3) De Friulano is een inheemse witte druivensoort uit Noord-Italië. Het druivenras heette in Italië oorspronkelijk simpelweg Tocai; daarna werd de aanduiding Tocai Friulano gekozen om verwisseling met de andere Tocai te vermijden. Het Europese Gerechtshof heeft in 2007 geoordeeld dat de naam “Tocai” alleen maar mag worden gebruikt voor het druivenras uit Hongarije. De Friulano wordt ook wel “sauvignon vert” genoemd.
(4) Het witte druivenras Ribolla gialla is een oeroud ras dat inheems is in Friuli-Venezia Giulia en Slovenië en behoort tot de kleine familie van de Ribolladruiven. Sporen van het aanplanten van deze wijn gaan terug tot aan het jaar 1300, maar ook de oude Romeinen zouden ermee bekend zijn geweest onder de naam Evola. Het ras was tot in de 19e eeuw zeer geliefd en wijdverspreid, echter na de druivenluiscatastrofe liep het bestand sterk terug. Het wordt aangeraden om deze soort aan te planten in de Italiaanse provincies Gorizia, Pordenone en Udine, de heuvelachtige grensstreek tussen Italië en Slovenië – van Tarcento over de karst tot aan Istrië.
(5) De tocht door deze plaatsen is onderdeel van een pelgrimsroute: de Iter Aquileiense of ook Cammino Celeste, die van Grado over Aquileia en Cormòns naar Castelmonte loopt (210 km). De website is o.a. in het Italiaans, Duits en Engels.
(6) De Abdij van Castelmonte (in het Sloveens Stara gora) is een Kapucijnerklooster en een bedevaartoord in de Julische Alpen in de buurt van Prepetto. Het ligt op een bergtop op 618 meter hoogte. Het aan Maria gewijde heiligdom bestaat sinds 1175. Een antieke tegelvloer laat de conclusie toe dat het pelgrimsoord voor de 6e eeuw is ontstaan, waarmee het een van de oudste Mariabedevaartsoorden ter wereld zou zijn. Het klooster heeft een bewogen geschiedenis van verwoesting door oorlogen en aardbevingen – na de aardbeving in Friuli van 1976 organiseerden de kloosterbroeders een bedevaart naar Castelmonte, die sindsdien ieder jaar op 8 september wordt herhaald.
(7) Cividale del Friuli ligt 17 km ten oosten van Udine, bij de Sloveense grens. De stad is van oorsprong een Keltische nederzetting, die door Julius Caesar tot stad werd uitgeroepen. De naam komt van het Latijnse Forum Iulli (marktplaats van Julius). In de tijd van de volksverhuizingen bleef de stad bewoond door mensen die op cultureel en taalgebied verwant waren met de Romaanse bevolking uit de Dolomieten. Ze werd in 568 door de Lombarden veroverd, die er een tijdelijk een afzonderlijk hertogdom vormden. Doordat de stad vlak bij de bergpas door de Julische Alpen lag van waaruit men doorgaans Italië binnenviel, heeft de stad in de loop der eeuwen veel te lijden gehad.
(8) De Longobarden (ook Langobarden of Lombarden) waren een Germaans volk dat oorspronkelijk in Scandinavië woonachtig was. Hun taal was het Longobardisch. Ze waren bij de Romeinen in ieder geval al bekend in 98, toen Tacitus hen vermeldde in zijn Germania. De volksverhuizing van de Longobarden vond in etappes plaats. Vanaf 200 verplaatsten de Longobarden zich langzaam van de benedenloop van de Elbe, in de periode tussen 350 en 493 trokken zij verder naar Bohemen. Zij werden gekerstend tot het arianisme; na het jaar 600 bekeerden ze zich tot het katholicisme. De laatste echte Longobardische koning was Desiderius, die regeerde tot 774, waarna Karel de Grote hun rijk niet alleen veroverde, maar ook de titel “Koning der Longobarden” overnam. De Longobarden werden naderhand geleidelijk opgenomen in de omringende Italo-Romeinse bevolking van Noord- en Midden-Italië.
(9) Paolo Diacono (Paulus Diaconus) leefde van ca. 725 tot 799/800 en is een van de eerste “Germaanse” historici. Hij was een Longobardische monnik die in Pavia heeft gestudeerd. In 782 trad hij toe tot het klooster Monte Cassino. Hier leerde hij Karel de Grote kennen die onder de indruk was van de literaire capaciteiten van Paulus en hem uitnodigde tot zijn hof toe te treden. Hij schreef de Historia Langobardorum.
(10) Gubana is afgeleid van het Slavische woord Guba en betekent ‘vouw’ of ‘vouwen’. De echte, originele Friulaanse gubana wordt gemaakt met bladerdeeg, maar er zijn ook allerlei varianten met deeg te vinden in de regio. De vulling bevat wel altijd rozijnen, pijnboompitten en (wal)noten.
Lees a.u.b. het blog over (het eerste gedeelte van) deze etappe van 17 mei 2018.
Etappe B6: Castelmonte/Stara Gora–Rifugio Casoni Solarie
zwaarte: I wandeltijd: 5h30 afstand: 19,5 km hoogteverschil: ↑ 461m ↓ 94m
In Castelmonte begint de “Alta Via delle Valli del Natisone” (de hoge route door de dalen van de Natisone) ie over de lange bergkam aan de rechteroever van de Judrio rivier loopt. De weg leidt langs diverse kenmerkende kerken en dorpen. Bij de met vestingwerken voorziene berg van Cum en de Kerk van de Heilige Wolfgang eindigt deze etappe bij de Casoni Solarie Hut.

commons.wikimedia.org/wiki
Etappe B7: Rifugio Casoni Solarie–Rifugio G. Pelizzo
zwaarte: II wandeltijd: 5h20 afstand: 16,5 km hoogteverschil: ↑ 658m ↓ 325m
Deze etappe loopt over de zuidflank van de M. Colovrat, naar beneden naar Topolò, over de Pas van Topolò en door bossen en over weiden, over de “strada di Rommel” tot aan de M. Matajur. De Pelizzo Hut is dan vlakbij.

commons.wikimedia.org/wiki
Etappe B8: Rifugio G. Pelizzo–Montemaggiore
zwaarte: I wandeltijd: 7h00 afstand: 22,6 km hoogteverschil: ↑ 262m ↓ 915m
Vanaf de top van de M. Matajur daalt men naar het dal af, steekt de rivier Natisone over en gaat verder bergop in de richting van Montefosca. Na een lange tocht bereikt men het eindpunt van deze etappe, Montemaggiore.

it.wikipedia.org/wiki
Etappe B9: Montemaggiore–Passo di Tanamea
zwaarte: II wandeltijd: 4h30 afstand: 15 km hoogteverschil: ↑ 471m ↓ 470m
Vanaf het dorp Montemaggiore gaat een bergpad met prachtig uitzicht naar de top van de Montemaggiore. Over een uitdagende, met gras begroeide bergkam daalt men over weiden en een vervallen productiebos af naar de Tanamea Pas. Het onderkomen bevindt zich in Pian dei Ciclamini (Lusevera), 4 km naar het westen over de weg.

it.wikipedia.org/wiki
Etappe B10: Passo di Tanamea–Resiutta
zwaarte: II wandeltijd: 13h15 afstand: 48 km hoogteverschil: ↑ 1.403m ↓ 1.996m
Men loopt over Weg nr. 727 bergop naar de Zaiavor Pas en de Carnizza Pas. Vervolgens gaat men over Weg nr. 731 over de bergrug, door het Uccea dal. Vlak bij de M. Guarda kiest men de afslag van Weg nr. 741 naar de Coot Alm. Weg nr. 731 leidt naar Coritis en over de verharde weg naar Stolvizza. Vandaar neemt men Weg nr. 643 naar de Lom Alm, komt op Weg nr. 632 tot aan de Curnis Pas en dan Weg nr. 631 naar Resiutta.

de.wikipedia.org/wiki
Etappe B11: Resiutta–Rifugio Grauzaria
zwaarte: II wandeltijd: 9h20 afstand: 28,5 km hoogteverschil: ↑ 3.373m ↓ 2.440m
Aanvankelijk gaat men bergaf naar Moggio Udinese. Na Moggessa klimt men het dal van de Glagnò beek op tot aan de Nurviernulis Pas. Dan volgt de afdaling naar de Foran da la Gjaline. Daar vlakbij is de Grauzaria Hut.

it.wikipedia.org/wiki
Etappe B12: Rifugio Grauzaria–Tolmezzo
zwaarte: II wandeltijd: 6h30 afstand: 14,5 km hoogteverschil: ↑ 187m ↓ 1.244m
Is men weer op de Foran da la Gialine, de bergpas tussen Monte Sernio en de bergkam van de Mezzodi aangekomen, bereikt men de Monte Sernio Hut. Dan volgt men een tijdje de “Carnia Trekking” route, loopt door het plaatsje Illegio en bereikt via de verharde weg Tolmezzo.

en.wikipedia.org/wiki
Etappe B13: Tolmezzo–Ovaro
zwaarte: I wandeltijd: 14h10 afstand: 38 km hoogteverschil: ↑ 1.316m ↓ 1.050m
Vanaf Tolmezzo loopt de weg door de dorpen Casanova, Cassaso, Sezza en de parochie San Pietro di Carnia en volgt de “Sentiero della Fede” (het Pad van het Geloof) tot aan Fielis. Dan klimt men in westelijke richting naar Arta Terme, en daalt dan weer af naar Ovaro.

en.wikipedia.org/wiki
Etappe B14: Ovaro–Sauris di Sotto
zwaarte: I wandeltijd: 6h15 afstand: 22 km hoogteverschil: ↑ 1.295m ↓ 395m
Vanuit Ovaro klimt men langs het plaatsje Mione naar de Forcella Pas en bereikt de Losa Alm Hut. Men vervolgt de weg over de Gerona Alm en de Pieltinis Alm. De etappe eindigt met de afdaling naar Sauris di Sotto.

nl.wikipedia.org/wiki
Etappe B15: Sauris di Sotto–Forni di Sopra
zwaarte: I wandeltijd: 7h afstand: 23 km hoogteverschil: ↑ 332m ↓ 705m
Vanuit Sauris di Sotto loopt men naar de Pieltnis Alm Hut, steekt de Rioda Pas over en bereikt de Razzo Alm. Na de Croce di Tragonia Pas daalt men af naar de Tragonia Alm en naar Forni di Sopra.

de.wikipedia.org/wiki
Etappe B16: Forni di Sopra–Rifugio Pordenone
zwaarte: II wandeltijd: 6h30 afstand: 14 km hoogteverschil: ↑ 1.599m ↓ 1.244m
Eerst loopt men op de rechteroever van de rivier de Tagliamento, en dan het Suola dal in. Daar betreedt men het Natuurpark van de Friaulische Dolomieten. Over de Mus Pas gaat men door het Guerra dal, het Postega- en het Meluzzo dal en bereikt zo de Pordenone Hut.

commons.wikimedia.org/wiki
Etappe B17: Refugio Pordenone–Rifugio Padova
zwaarte: III wandeltijd: 4h50 afstand: 8 km hoogteverschil: ↑ 1.165m ↓ 1.127m
De weg loopt langs de voet van de “Campanile” (klokkentoren) het Montanaia dal in, en dan bergop naar de Montanaia Pas. Men moet afdalen langs een moeilijke weg naar Cadin d’Arade tot aan het begin van het Pra di Toro dal, waar de Padova Hut gelegen is.

de.wikipedia.org/wiki
Etappe B18: Rifugio Padova–Rifugio P. Galassi
zwaarte: I wandeltijd: 7h00 afstand: 21,3 km hoogteverschil: ↑ 1.892m ↓ 1.162m
Vanuit de Padova Hut leidt een verharde weg het dal in, men gaat steeds verder bergaf totdat de weg de rivier de Piave oversteekt. Met de daar opvolgende klim naar het Oten dal komt men in het hart van de Cadore. De etappe eindigt bij de Galassi Hut onder de overweldigende hellingen van de Antelao.

de.wikipedia.org/wiki
Etappe B19: Rifugio P. Galassi–Città di Fiume
zwaarte: II wandeltijd: 6h40 afstand: 17,3 km hoogteverschil: ↑ 2.250m ↓ 2.351m
Vanaf de Galassi Hut daalt men langs de historische San Marco Hut af het Boite dal in tot aan San Vito di Cadore, op enkele kilometers afstand van Cortina d’Ampezzo. Aan de tegenoverliggende berghelling leidt de klim naar de Città di Fiume Hut, die door de imposante noordwand van de M. Pelmo wordt overschaduwd.

de.wikipedia.org/wiki
Geef een antwoord